♥
Fragmenten uit het boek
`De hoer van Babylon´
Tijdens de wandeling steeg de spanning tussen ons.
Ik wilde hem aanraken, ik wilde hem kussen, ondanks zijn schokkende openbaring wilde ik hem tegen mij aan voelen en hij wilde hetzelfde als ik. Hoe dichter we bij mijn huis kwamen, des de langzamer onze tred.
Toen we het park naderden, zette ik in één beweging mijn fiets tegen het enige lage muurtje dat zich om het park bevindt. Veel hoefde ik niet te zeggen, hij volgde me gedwee terwijl ik hem meevoerde over het donkere pad, onder de schaduw van de esdoorn die onverschrokken als een enorme wachter in het park staat.
Voor de boom bestaat er geen tijd. Geruisloos doch turbulent gaat alles aan hem voorbij. Zo nu en dan breekt er een tak af en valt op de drassige grond, die een storm niet heeft overleefd of door de ondraaglijke hitte van de zomer is verdord. Oorlog en armoede heeft hij overleefd en mettertijd is hij alleen nog mooier en grotesker geworden.
De boom zorgt met zijn weids uitgestrekte takken voor een imposant schouwspel in de nacht. Diepe lijnen zijn in zijn stam gekerfd, als rimpels van ouderdom door een onophoudelijke stroom van regen als tranen, die vanuit de top naar beneden zijn gestroomd, de aarde voedend.
Het maanlicht streelde het oppervlak van de vijver, die zich midden in het park bevindt, en de weerkaatsing van het maanlicht op het kalme water zorgde voor een glinsterend, kronkelend pad waarop in mijn verbeelding elfjes onbezonnen dansten. Ik hoorde hen giechelen en plagend zeggen. `Ja, doe maar, wij weten van niets, ja, doe maar. ´
Ongemerkt keek ik om me heen en inspecteerde de omgeving of er zwervers op de bankjes lagen te slapen en of we niet stiekem werden begluurd door een of andere onverlaat.
De dans die we eerder hadden gemaakt, was slechts een begin van een sensueel en erotisch avontuur. Vanaf het moment dat hij me aanraakte, zonk ik weg in een hemelse roes en gaf me er helemaal aan over.
♥
Een paar straten van mijn tantes huis vandaan bevond zich een rechthoekig plein. Ik herinner me een kerk en op het plein stonden statige bomen, onbeweeglijk. Weer was er die immense stilte. Er was werkelijk geen hond op straat. Ik voelde een zuchtje wind dat mijn jurk deed opwaaien en enkele ogenblikken voor verkoeling zorgde. De hitte was ondraaglijk.
Ondertussen had ik enorme dorst gekregen en zocht snel het plekje op in de schaduw van een hoge muur. Ik leunde met mijn rug voorzichtig tegen de met mos begroeide muur en bedacht me dat het mos lelijke vlekken op mijn jurk zou achterlaten.
Over de muur hingen lange takken los naar beneden en ik had me erachter genesteld. De takken zorgden ervoor dat ik haast niet te zien was. Uit het niets verscheen een jongen die mij desondanks had opgemerkt. Hij reed met zijn fiets een aantal malen voor mijn neus uitdagend heen en weer. Plotseling stevende hij op mij af en keek me provocerend aan. Hij was niet veel ouder dan ik.
`Jij bent een Chinees, ´ zei hij.
Verbaasd keek ik hem aan en begreep niets van zijn woorden.
Langzaam sloeg ik mijn ogen neer en bekeek de huid van mijn blote armen. Voor het eerst van mijn leven was ik bewust van mezelf. Ik keek naar mezelf. Ik merkte op dat ik een andere huidskleur had dan hij, eerder grijsbruin en mijn haar was vergeleken bij zijn blonde bos, gitzwart. Zijn ogen waren helderblauw als de kleur van de lucht.
Toen ik weer opkeek, verdween hij net zo snel als hij was gekomen.